Menu zijbalk widget gebied

Dit is een voorbeeldwidget om te tonen hoe het menu zijbalk widget gebied er standaard uitziet. Je kunt aangepaste widgets toevoegen vanuit de widgets in de beheer.

Het recente kabinetsbesluit om de ambitie voor windenergie op de Noordzee bij te stellen – van 50 GW naar minimaal 30 GW in 2040 – heeft de gemoederen flink beroerd. Industrie, werkgevers en de duurzame energiesector noemen het besluit “een slecht signaal” (lees hier hun brief). Demissionair minister Hermans stelt dat de groei van de vraag naar groene stroom achterblijft en dat eerst de vraag moet groeien voordat het aanbod wordt uitgebreid.

Wie heeft er gelijk? En welke koers is verstandig voor Nederland?


1. Het standpunt van het kabinet

  • Vraag volgt aanbod: Minister Hermans benadrukt dat extra windparken alleen verantwoord zijn als er voldoende afnemers zijn. Zonder gegarandeerde afname door bedrijven, bestaat het risico dat groene stroom wordt geëxporteerd.
  • Export en netwerkkosten: Bij piekmomenten worden soms grote hoeveelheden stroom geëxporteerd, tegen soms zelfs negatieve groothandelsprijzen, terwijl netwerkkosten voor burgers en bedrijven stijgen. Echter: deze export is vooral een piekfenomeen bij hoge windproductie, niet structureel het hele jaar door.
  • Collectieve lasten: Publieke investeringen in netwerken en infrastructurele aanpassingen worden verdeeld over alle afnemers. De minister vreest dat onbenutte capaciteit leidt tot onevenredig hoge kosten voor Nederlandse gebruikers.

Kernboodschap kabinet: Eerst voldoende vraag creëren, daarna aanbod opschalen om onnodige lasten te voorkomen.


2. De tegenargumenten van de industrie en energiesector

  • Zekerheid & betaalbaarheid:
    Bedrijven hebben zekerheid nodig over toekomstig en betaalbaar aanbod van groene stroom. Meer aanbod leidt structureel tot lagere kosten via leereffecten: volgens het IEA daalt de kostprijs gemiddeld met 5–10 % bij elke verdubbeling van capaciteit. In de afgelopen tien jaar zijn de kosten van offshore wind in Nederland volgens TenneT en het IEA gedaald van ruim 150 euro per MWh naar minder dan 60 euro per MWh. Belangrijk is echter dat deze scherpe prijsdaling recent is afgevlakt en zelfs deels is omgeslagen in een stijging:
  • Door hogere kosten voor materialen, rente, arbeid en schaarste in de keten zijn de investeringskosten voor nieuwe windparken de afgelopen twee jaar juist weer opgelopen, tot vaak boven de 70–85 euro per MWh.
  • Tenders in Nederland en andere Europese landen laten zien dat deze trend breder is: diverse projecten zijn uitgesteld of uit de markt gehaald vanwege te lage opbrengstprijzen.

De structurele leercurve blijft op lange termijn een realiteit, maar wordt op korte termijn overschaduwd door macro-economische tegenwind. Verdere innovatie, standaardisatie en opschaling zijn essentieel om de kosten van wind-op-zee opnieuw te verlagen als marktomstandigheden verbeteren.

  • Kip-ei-probleem: Sectorspecifiek onderzoek (o.a. IEA, BNEF) erkent dat investeringen in elektrificatie en groene waterstof alleen op gang komen als er voldoende aanbod is. Zonder zicht op grootschalige wind op zee blijven projecten voor groen staal, waterstofnetwerken stagneren.
  • Strategische autonomie & vestigingsklimaat: Een ruim aanbod van duurzame energie vermindert de afhankelijkheid van fossiele import en versterkt de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie. Industriële spelers kiezen hun investeringslocatie op basis van langjarige zekerheid over duurzame energie.

Kernboodschap industrie/sector: Overheid moet het voortouw nemen en zekerheid bieden – aanbod creëert vraag, niet andersom.


3. Onafhankelijke duiding & strategische aanbevelingen

3.1. Lange termijn versus korte termijn

  • Korte termijn: Ministeriële zorgen over export en netwerkkosten zijn valide voor het huidige marktsaldo. Hoewel de extreem hoge export en netbelasting inderdaad vaak piekfenomenen zijn, bepalen juist deze pieken in belangrijke mate de noodzakelijke infrastructuur, de marktwerking op kritieke momenten en uiteindelijk de totale systeemkosten. Het beheersen en mitigeren van de gevolgen van deze pieken is daarom een cruciaal onderdeel van een stabiele en betaalbare energiemarkt – niet alleen op het moment zelf, maar ook bezien over het hele jaar.
  • Lange termijn: Sectoren zoals staal, waterstof en warmtenetten plannen investeringen met een horizon van 10–20 jaar. Zekerheid over aanbod is essentieel om die investeringen te realiseren. Zonder ambitie bestaat het risico dat Nederland internationale investeringen misloopt.

3.2. Internationale benchmarks

  • Verenigd Koninkrijk (2030): Ambieert 50 GW offshore wind.
  • Duitsland (2030): Streeft 30 GW; in 2035: 40 GW.
  • Frankrijk (2050): Doelstelling van > 40 GW.

Nederland dreigt achterop te raken als we onze ambities halveren.

3.3. Adaptief groeipad met go/no-go-momenten

  • Voorbeeld evaluatie: In 2028 na realisatie van de eerste 10 GW vindt een formele beoordeling plaats, gebaseerd op marktontwikkelingen en technologische vooruitgang.
  • Reservemogelijkheden: Landelijke en Noordzee-infrastructuur voorbereiden op 40–50 GW, met gefaseerde uitbreidingen afhankelijk van evaluatieresultaten.

3.4. Concreet strategisch advies

  1. Houd 50 GW-optie in zicht: Leg ruimtelijke en infrastructurele voorbereidingen vast, ook al begin je met 30 GW.
  2. Communiceer helder: Geef industrie tijdig en ondubbelzinnig zicht op toekomstige beschikbaarheid van groene stroom.
  3. Integreer sectorbeleid: Koppel windambitie aan afspraken over afname door staal, chemie, waterstofprojecten en warmtenetten.
  4. Actieve regie: Alleen actieve regie en ruimtelijke voorbereiding door de overheid maken adaptieve opschaling en flexibiliteit mogelijk.
  5. Leer van buren: Blijf concurreren met Duitsland, VK en Frankrijk om investeringen niet richting buitenland te laten gaan.
  6. Aandacht voor ecologie en ruimtegebruik: Waarborg de balans tussen energie, natuur, visserij en ruimtelijke inpassing in alle beleidskeuzes en vergunningen.

4. Conclusie

Nederland staat voor een strategische keuze: voorsprong of achterstand in de energietransitie.

Ons oordeel: De industrie en energiesector hebben op de lange termijn de sterkste argumenten. Een adaptief, ambitieus groeipad voor wind op zee – met go/no-go-momenten, heldere signaalfunctie, actieve regie en internationale benchmarks – is cruciaal om het kip-ei-probleem te doorbreken en onze industrie toekomstbestendig te maken.

Auteur:
Insight Team
EnergieTransitieStrategie.nl – Visie, innovatie en onafhankelijkheid


Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.